A.F.A.M. Wetzer, 4 augustus 2007
Dit over de Dieze gebouwde huis behoorde oorspronkelijk tot het Minderbroedersklooster. Het zal kort na het midden van de 14de eeuw zijn gebouwd. Na de verbeurdverklaring in 1629 kwam het in particulier bezit en kreeg het de functie van militaire gevangenis. Waarschijnlijk werden voor deze functie vooral oude kloostergebouwen op het achtererf benut. Hier stond het zogenaamde 'soldatenhuis', dat grensde aan het magazijn in de Dode Nieuwstraat. Het pand aan de Snellestraat was de woning van de militaire provoost, ook wel 'geweldenaar' genoemd. Het huis bezat een galerij, welke zich aan de zijkant bevond. Dit blijkt uit een omschrijving van het gebouwencomplex uit 1684, toen het kort ervoor als herberg in gebruik was genomen. Uit deze beschrijving blijkt ook dat de naastgelegen pandjes (Snellestraat 47 en 45) in gebruik waren bij de militaire gevangenis. Het pand is in die tijd verbouwd, waarbij de huisjes aan de rechterzijde zijn afgescheiden van het hoofdhuis. De muur tussen het hoofdpand en de zijhuisjes werd gedeeltelijk vernieuwd. Deze muur was de zijgevel van de zijkapel van de Minderbroederskerk. Bij de verbouwing in 1998 zijn restanten van hoge vensters en gotische muurschilderingen aangetroffen. De noordelijke topgevel bezit restanten van hoge spaarnissen met vensters, behorende bij het klooster. De top van deze gevel is in 1975 vernieuwd. De oude kapconstructie is toen eveneens veranderd, waarbij de oude spanten gehandhaafd zijn. Het pand bezit nog resten van een houtskeletconstructie die voorzien is van peerkraalsleutelstukken. Het gewelf van het pand over de Binnendieze is in dezelfde tijd verstevigd met een extra gewelf. | 444 |
Pand met hoog zadeldak tussen zijtopgevels. Gebosseerd gepleisterde gevel. Zaal (1818) met rijk plafond, schoorsteen en spiegel. Over de Dieze heen gebouwd, met oude overkluizende muren en tongewelf. |
Zoodra waren niet mr. Johan Gans en Frans Blom eigenaars geworden van het Minderbroedersklooster en kerk of zij braken die gebouwen geheel af op een gebouw na, dat in de Doode Nieuwstraat stond. In eene Bossche schepenakte van 1642 (Reg. n° 423 f. 272) wordt dan ook reeds gezegd, dat het huis de Paushoed stond in de Minderbroedersstraat tegenover de ledige plaats, daar de Minderbroederskerk placht te staan. Over het erf van die kerk trokken zij de Karrestraat, die aanvankelijk heette de Schrijnwerkersstraat, door tot aan de Minderbroedersstraat; deze nieuwe straat werd eerst de Nieuwe Karrestraat of de Nieuwe Minderbroedersstraat genaamd 1) en heet thans de Doode Nieuwstraat. Op de erven van het door hen gesloopte klooster en kerk bouwden zij verscheidene woningen en een magazijn, dat zij aan den Raad van State verhuurden. Welke de huizen waren, die zij bouwden, kan men zien uit de akte van 13 Juni 1653 (Reg. n° 538), waarbij zij die huizen en dat magazijn verdeelden; zij waren:
1° het huis, staande in de Minderbroedersstraat naast de ruyters corps de garde, waarin Jan Lodewijcx woont;
2° het huis daar naast;
3° het huis daar naast, waarin de Voorlezer van de Fransche kerk woont;
4° het huis daar naast;
5° het huis daar naast, staande aan den hoek der Minderbroedersstraat en de nieuwe straat;
6° het huis daar achter in de nieuwe straat;
7° het huis daar naast;
| 194 |
8° het huis daar naast;
9° het huis daar naast, waarin meester Hans de speelman woont;
10° de stal, staande tussehen laatstgezegd huis en den stal van Jos. Pieck van Tienhoven en zijnde in huur bij Anthonij van Brouanen 2);
aan de overzijde der nieuwe straat :
11° het magazijn, dat de Raad van State in huur heeft 3);
12° het huis daar naast;
13° het huis daar naast;
14° het huis daar naast;
15° het huis, staande op den hoek van de nieuwe straat en de Minderbroedersstraat;
16° het huis daar naast;
17° het huis daar naast;
18° het huis daar naast;
19° het huis met de poort en den gang, daar de mutsenmaker in woont;
20° het huis, daar de Geweldiger Jacques de Lange in woont;
21° het huis, dat de pensionaris van Berensteyn in huur heeft 4).
Zooals uit vorenstaande omschrijving valt op te maken omvatte het Geweldiger het geheele blok huizen en erven dat
| 195 |
thans zich bevindt tusschen het huis hoek Minderbroedersstraat en Snellestraat, het huis Kruisstraat n° 1 en de Doode Nieuwestraat, voor zooverre die zich uitstrekt van af laatstgezegd magazijn tot aan de Karrestraat Het Geweldiger was de militaire gevangenis van den Bosch en bestond uit kamers, waarin de gevangenen militairen opgesloten werden, eene galerij en de woning van den geweldigen provoost of geweldiger. Mr. Johan Gans en Frans Blom verhuurden het Geweldiger aan den Raad van State, totdat deze daartoe in 1682 bestemde het gewezen Kruisbroedersklooster. Het Geweldiger in de Snellestraat werd daarop eene herberg, die waarschijnlijk naar zijnen vroeger medeeigenaar mr. Johan Gans den naam kreeg van de Gans, ook wel van de Witte Gans. In die herberg had in 1694 een Israëlietisch huwelijk plaats, dat men merkwaardig genoeg vond om in de oude Bossche kronijk, die nog maar alleen in handschrift bestaat, te vermelden, wat daarin geschiedde als volgt: „den 13 May 1694 is hier eene Jode genaemt Isacq Worms, met een Jodinne van Rees onder den blauwen hemel in de Gans (ofte int Minderbroedersclooster eertijds) met veele van haere figuren ende solemnityten getrouwt; daer waeren ter bruyloft seven en vijftich soo Joden als Jodinnen!" Over dit huwelijk houden de oude Bossche ondertrouw- en trouwregisters niets in, zoo dat het wel geene wettelijke kracht zal hebben gehad.
De herberg de Gans was bij de Bossche schepenakte van 2 Maart 1684 (Reg. n° 502 f. 124 vso), waarbij tusschen de toen daarop gerechtigden eenige panden, die in de plaats van het Minderbroedersklooster en kerk gekomen waren, verdeeld werden, toegescheiden aan: Cornelis Gans, ridder-baronet, heer van Nuland, Bommenede en Blois; Diederick Ruysch, commissaris van de monsteringen en raad van den Bosch, als gehuwd met Leonora Wylde, universeele erfgename van hare moeizegster Henrietta Maria Blom, de dochter van Nicolaas en Elisabeth Wylde; Johan Henrick van Gooien, luitenant der cavalerie en schepen van den Bosch, als man van Catharina
| 196 |
Groenhooft, dochter van Adriaen, auditeur-militair te den Bosch en Anna Blom 5) en Henry Graham, luitenant-kolonel, als weduwnaar en erfgenaam van Maria Groenhooft, dochter alsvoren; dat huis werd daarbij omschreven als: eene huyssinge ende ledige erve, gestaen in de Snelstraet, genaemt het Geweldige huys met de galderye daernevens en de cameren, eertijts gebruyckt by de gevangenen, streckende voor van de straet en de Diese tot aen den scheytsmuur van het Minnebroedersmagazijn ende de soldatencamer. In 1689 had Cornelis Gans voornoemd, als wanneer hij president-schepen van den Bosch was, dat huis met toebehooren aan de Regeering dier stad voor cavaleriestal aangeboden, mits zij dat daartoe inrichtte en hem behulpzaam was om daarvoor huur van het Rijk te bekomen; de Regeering der stad nam dit aanbod aan, doch verder kwam van deze zaak niets, omdat het bij nader inzien bleek, dat niet alle paarden van het Bossche garnizoen er in gestald konden worden. (Van Heurn Historie III p. 310) Genoemde Diederick Ruysch als weduwnaar en erfgenaam van Leonora Wylde, voor de eene 1/2 en Egidia Adriana van Schoonhoven als weduwe en erfgename van Henry Graham voornoemd en de uitvoerder van den uitersten wil van Johan Henrick van Gooien voorzegd voor de andere 1/2, verkochten 4 Juli 1698 (Reg. n° 511 f. 103) gezegd huis, dat nu geheeten werd de Gans, aan Adriaan Molengraeff, woonachtig te den Bosch; het werd toen omschreven als : eene schoone ende welgelege huyssinge, erve, stallinge, eertijts geweest zijnde 't Geweldigde huys ende alsnu de Gans, en de cooper in huere ende gebruyck is hebbende, gestaen ende gelegen achter de Minnebroeders tusschen huys ende erve van mevrouwe verkooperse ex uno en de heere eerstgenoemde vercoopere, bewoont ende gebruyckt by den heere Convoymeester Caros, ex alio, strekkende voor van de straet achterwaerts tot aent Minderbroedersmagazijn, toecomende den Heere van Nulant. Uit gezegde omschrijving blijkt, dat het Geweldiger toen al reeds geheel verbouwd was
| 197 |
en dat het verkochte enkel en alleen bestond uit het huis, genummerd Snellestraat 51 en 49. Van genoemden Molegraeff werd de Gans geërfd door diens weduwe Geertrudis Meex in vruchtgebruik en hunne kinderen en kleinkinderen in eigendom; zij verkochten dat huis 4 October 1714 (Reg. n° 531 f. 234) aan Augustinus van Rijckevorsel, koopman in wijnen te den Bosch; het werd nu gezegd te zijn: „een schoon en welgelegen huys, erve, stal, staende achter de Minnebroeders, huys en erve van Willem Vregge c.s. ex uno, de loopende Diese en d'erve Heer Diderick Ruysch, ex alio, strekkende metten eenen eynde van de voors Minnebroedersstraet tot aan het Minnebroedersmagasijn metten anderen eynde, nu tot wooninghen geapproprieert de voorn, huysinghe genaemt de herberge de Gans.
Genoemde van Rijckevorsel was de zoon van Johan van Rijckevorsel, med. doctor te den Bosch, den eersten van zijn geslacht, die zich in den Bosch metterwoon vestigde, en Catharina Lemnius 6) ; zijne vrouw was Maria Adriana van Kessel, dochter van Anthony 7) en Isabella van Boxel, (weduwe van den advocaat mr. Philippe van den Berghe). Van hem erfde de Gans zijn zoon Joan van Rijckevorsel, ook koopman in wijnen te den Bosch, die gehuwd was met Jacoba Ermers, (dochter van Thieleman en Allegondis van Lier, de eigenares van het goed de Wamberg onder Berlicum, geboren te den Bosch 8 Augustus 1686 uit het huwelijk van Willem van Lier, koopman te den Bosch, met Jacoba van den Ancker, de dochter van Theodorus, med. doctor en Maria Gast).
| 198 |
Over den wijnhandel, die ten tijde van de beide laatstgenoemde eigenaren van de Gans in den Bosch gedreven werd, schreef van Heurn in zijne Beschrijving het volgende: „de wijnhandel is te den Bosch een oude neeringe, die zederd het begin van de zestiende eeuw en zelfs vroeger aldaar in weezen was; stadsrekeningen van die tyden strekken er ten bewyze van: ik vinde echter daarin niets als van Rijnsche wynen gemeld; of er andere soorten toen in gebruik waren, vind ik niet aangeteekend; my is als eene vaste waarheid verzekerd, dat er thans jaarlijks meer als 3000 oxhoofden wijns binnen de stad gebragt worden, van welken omtrent twee derden naar het Land van Luik, de Meyerye en naar elders uitgevoerd worden, zo dat er omtrent 1000 oxhoofden binnen de stad verteerd worden; het getal der wijnkopers binnen de stad bedraagt thans zo als ik ten komtoire van den pachter van den wijnexcijns vernoomen heb, het getal van 26; onder deezen zijn er eenigen, die ook in gedisteleerde wateren handelen, behalve nog 27, die in het klein die wateren verkoopen.
Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel, die van zijnen vader, Joan van Ryckevorsel laatstgenoemd, het huis de Gans erfde, was evenals zijn broeder Thomas Cornelis ook koopman in wijnen; samen zetten zij de wijnzaak huns vaders voort onder de firma Johan van Ryckevorsel en Zn.
Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel, die in het huis de Gans bleef wonen, huwde 1° met, zooals wij op blz. 184 reeds zagen, Maria Barbara van Leempoel, dochter van Johannes Frederik en Maria Louisa de Montfort; 2° met Theresia van Meeuwen, dochter van Johannes en Johanna Maria de Pottere, ook wel Potters genaamd; uit dezen tweeden echt werd geboren Johanna Cornelia van Rijckevorsel, die het huis de Gans van haren vader erfde en het ten huwelijk bracht aan haren man mr. Joannes Benedictus Hyacinthus van de Mortel, president van het Gerechtshof van Noordbrabant en lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal; van hem erfde het hun zoon Joannes Benedictus Augustinus van de Mortel, wethouder van den
| 199 |
Bosch, die dit huis naliet aan zijne, uit zijn huwelijk met Jonkvr. Rosa van Meeuwen geboren dochter Joanna van de Mortel, echtgenoote van Rudolph de Quay, kapitein der Infanterie. Bij de op blz. 196 vermelde schepenakte van 1684 werd het magazijn, waarvan op blz. 195 reeds de rede was, toebedeeld aan voornoemden Cornelis Gans; het werd daarin genoemd: het Minderbroedersmagazijn, met het koetshuys daer annex, voor desen gebruyckt by den heer Pieck, soo als int viercant in sijn mueren is gestaen ende gelegen in de Nieuwe Minderbroedersstraet, met seekere camer, genaemt de soldatencamer, soo als die achter 't voors. magazijn ten westen in syne mueren is uytspringende met den kelder daeronder liggende.
Gezegd magazijn en koetshuis bestaan nog altijd.
| 200 |
Noten | |
1. | Van Heurn Historie III p. 408. |
2. | Deze stal en de sub 5-9 vermelde huizen waren het eenige wat van het Minderbroedersklooster was overgebleven; zij werden in 1708 (Reg. no. 521 f. 117 en 118) wegens wanbetaling van belasting in zes koopen gerechtelijk verkocht en toen omschreven als: het vervallene magasijn ofte stallingen, gestaen aan de Minderbroedersstraat neffens de voors. Minderbroedersstraat ex uno en het erf van Dirck Ruysch ex alio, strekkende voor van de Nieuwstraat tot op huysen erve, toebehoorende den heer van Wassenberg; zij waren in 1710 zoo bouwvallig, dat de Regeering der stad aan zijne eigenaren gelastte ze af te breken ; op het erf daarvan zijn toen een pakhuis (thans genummerd Doode Nieuwstraat 21 en 23) en huizen gezet (van Heurn Historie III blz. 408). |
3. | Dit magazijn, dat nog altijd bestaat, heeft in den gevel het jaartal 1644 en is thans genummerd Doode Nieuwstraat 12. |
4. | Dit huis is thans genummerd Kruisstraat 1. |
5. | Zij stierf in 1665. |
6. | Johannes Lemnius als man van Ariaantje van Vechel, dochter van Felix Adriaanszn en Jenneken van der Donck, en Johannes van Empel als man van Antonetta van Vechel, dochter alsvoren, verkoopen 18 Augustus 1700 (Reg. n° 513 f. 348) het huis St. Joris in de St. Antoniestraat te den Bosch. |
7. | Hij was de zoon van Andries van Kessel en Catharina de Bruyn gezegd van Aalst, welke echtelieden begraven liggen in de Protestantsche kerk te Vught onder eene grafzerk, waarop het wapen van van Kessel (het ruitenkruisj uitgebeiteld is; zij hadden behalve Anthony nog een zoon dr. Theodorus van Kessel, binnnenburgemeester van Antwerpen, wiens afstammelingen in de Zuidelijke Nederlandeninden adelstand erkend werden. |
1988 |
RedactieSnellestraat 49Op verdiepingsniveau van dit langspand is de ontpleisterde zware binnenmuur gedocumenteerd met behulp van de veldpantograph. Alhoewel deze tot dusver werd geïnterpreteerd als behorend tot de oudste stadsmuur, moet de juistheid van deze aanname worden betwijfeld. Het waargenomen metselwerk wijst eerder op een weliswaar vroege, maar jongere, 14e eeuwse datering. Bouwhistorie 's-Hertogenbosch. Jaarverslag '88 (1988) 11 |
1943 | Joh. Kras (garage-, autobus-, touringcar- en taxibedrijf) |
1865 | mr. J.B.H. van de Mortel (L.r. E.k. raadsheer in het provinciaal geregtshof van Noordbrabant, lid der provinciale staten en van den gemeenteraad) - V.F.J.J. van de Mortel (candidaat notaris) |
1875 | mr. J.B.H. van de Mortel (president, in het provinciaal gerechtshof van Noordbrabant en lid van den gemeenteraad) - V.F.J.J. van de Mortel (notaris) |
1908 | Lamb. Naninck (fabrikant van kinderwagens) |
1910 | mej. W. Bakermans - Lamb. Naninck (fabrikant van kinderwagens) |
1928 | M.J. Eijkemans (bov.) - H. van Loon |
1943 | J.A. van Engelen (landbouwer) - J.A. Kras (autobus-ondernemer) - P.A.J. v.d. Sande (café's restaurants, hotels) |
1991 | dhr. Reynders (café De Boulevard) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 87
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 201